Geschiedenis van Alkmaar
De eerste Alkmaarders woonden op de geestgronden rond de huidige
Grote Kerk. De hooggelegen zandrug, die evenwijdig met de kustlijn
liep, werd omgeven door water en moerassen. Naar het westen werden
deze zandgronden begrensd door de Westerweg, naar het oosten door
het Ritsevoort. Ten oosten van de geestrug lag een lager gelegen
gebied dat bij hoge waterstand door de Voormeer werd overstroomd.
De tegenwoordige Langestraat was toen weinig meer dan een pad in
de moerassige gronden die aan de Voormeer grensde.
De naam Alkmaar wordt voor het eerst vermeld in een 10e eeuwse
aantekening, waarin sprake is van een schenking van twee hoeven
land door graaf Dirk I aan de pas opgerichte abdij van Egmond.
Deze schenking dateert van vóór 939, het sterfjaar van de graaf.
Alkmaar viel toen onder de parochie Heiloo. In een oorkonde van
1063 wordt de kerk van Heiloo de moederkerk van de kapel van
Alkmaar genoemd. Door de schenking van het schoutambt van Alkmaar
aan de abt van Egmond kreeg Alkmaar in 1083 een eigen rechtsgebied.
In 1254 kreeg Alkmaar van graaf Willem II stadsrechten. Gelegen
aan de rand van het Kennemer gebied en onder de bescherming van
de kastelen Torenburg, Middelburg en Nieuwenburg fungeerde Alkmaar
als grensvesting en uitvalsbasis in de eeuwenlange strijd tegen de
Westfriezen. Alkmaar werd tot in de 16e eeuw aan de westzijde
begrensd door het ondiepe merengebied van de Egmondermeer en de
Bergermeer. Aan de oostzijde lag de Voormeer, die via het Zeglis
in verbinding stond met de Schermeer. In het zuiden lagen de
Achtermeer, de Kooimeer en de Rietmeer.
Gelegen op een knooppunt van waterwegen werd tol geheven en
accijnzen ingevoerd voor overslag van goederen. Door markten en
handel kreeg Alkmaar een centrumfunctie en groeide de stad.
Het stratenplan werd door landwinning in de loop van de eeuwen
uitgelegd. Vanaf 1525 werden grote bedragen besteed aan de
omwalling van de stad met singels en stadsmuren ter bescherming
tegen aanvallen en plundering van buitenaf.
In 1573 vond het beleg van Alkmaar door de Spanjaarden plaats.
Met kokend teer en brandende takkenbossen werd vanaf de nieuwe
walmuren tegen de Spanjaarden gevochten die in Oudorp hun kamp
hadden opgeslagen. Toen Don Frederik, de zoon van Alva, zich
verslagen terugtrok, betekende dat het keerpunt in de strijd
tegen de Spanjaarden. De victorie begon in Alkmaar.
Vanaf 1600 ontwikkelde Alkmaar zich van handelsplaats met een
eigen vloot tot een markt- en verzorgingscentrum voor de wijde
omgeving. De zoutwinning en de gort- en grutnering waren van
grote betekenis voor de stad. Aan de oevers van de Voormeer en
het Zeglis verschenen zoutziederijen en brouwerijen. Kalkovens
zorgden voor schelpkalk, dat als metselspecie werd gebruikt.
Tientallen lijnbanen draaiden vlas tot touw.
In 1824 werd het Noordhollands kanaal geopend, een initiatief
van koning Willem I. Om de handel in Alkmaar te bevorderen heeft
het stadsbestuur zich beijverd het kanaal door Alkmaar heen te
graven. Daarvoor moest een deel van de stadswal worden opgeofferd.
Het kanaal bracht niet de voorspoed die men verwachtte.
Beurtschippers en reizigers die eerst halverwege hun reis in Alkmaar
overnachtten, gingen nu regelrecht naar hun bestemming, waardoor
herbergen droogvielen.
Grote St. Laurenskerk, Koorstraat
In 1470 werd begonnen met de bouw van de Grote of Sint Laurenskerk.
In 1520 werd de bouw van de kerk voltooid. De Grote Kerk is gebouwd
op een oude zandrug. Vlakbij, aan het begin van de Langestraat,
is in de bestrating het hoogste natuurlijke punt aangegeven met
een kleine halve maan van grijze kinderkopjes.
De Grote Kerk, bedoeld voor de rooms-katholieke eredienst, is gebouwd
in Brabants gotische stijl. Karakteristiek zijn de buitenmuren
van witte Gobertangesteen en de zuilen van gelige Ledesteen in de kerk.
Daarnaast is Duitse tufsteen gebruikt (muren van het schip) en
inheemse roodgele baksteen (transepten en in de kerk). Binnen valt
het hoge houten tongewelf op met zijn gewelfschotels met
stralenkransen. In de koorsluiting is een schildering te zien van
het Laatste Oordeel (1518), toegeschreven aan Cornelis Buys sr.
De zijbeuken en de kooromgang worden overdekt door stenen gewelven.
Uit de rooms-katholieke tijd stammen het koorhek en de koorbanken
(gotisch), en de unieke houten tombe voor graaf Floris V
(vroege renaissance).
Na de Reformatie in 1572 werd het gebouw door de hervormden in
gebruik genomen. Zij verkochten het grote altaarstuk (1538-1542)
van de beroemde Maerten van Heemskerck aan Zweden, waar het nog
steeds in de kathedraal van Linkšping te vinden is. In de Grote
Kerk staat sinds de laatste restauratie (1991-1996) een kopie op
ware grootte. Er zijn belangrijke inventarisstukken uit de hervormde
tijd, zoals de preekstoel (1665) met rondom een doophek (1605),
herenbanken rond de zuilen (1651-1655) en grote koperen kaarsenkronen
(1642-1643).
De kerk heeft maar liefst twee wereldberoemde orgels. Het kleine
gotische orgel (1511) in de kooromgang is gebouwd door Jan van
Covelens en is het oudste nog bespeelbare orgel in ons land.
Het grote orgel (1638-1646) is gebouwd door de familie Hagerbeer.
De orgelkast van het Hagerbeer-orgel is ontworpen door de beroemde
architect Jacob van Campen. Het instrument werd gemoderniseerd door
Frans Caspar Schnitger, telg uit een beroemd Noordduits geslacht
van orgelbouwers (1723-1725). Hieraan dankt het instrument zijn
schitterende klank.
Let ook eens op de grafzerkenvloer met vele zerken uit de 16de,
17de en 18de eeuw. Op een aantal grafzerken in de Grote Kerk is
een scheepje afgebeeld als beroepssymbool. Een fraai voorbeeld is
te zien op een 18e-eeuwse zerk in de zuiderzijbeuk. Een indrukwekkend
tekstbord met de titel ‘De Christelijke Zeevaart hangt op de hoek
van koor en zuidtransept. Het is in 1581 gemaakt in opdracht van
het schippersgilde, ter vervanging van het gildealtaar. De tekst
heeft betrekking op de scheepvaart en spoort aan tot nadenken over
het christelijk geloof. De Bijbelse figuren Noach (de ark), Jona
(de walvis) en Paulus (gered bij schipbreuk) worden onder andere
genoemd. Op het bord staan diverse bootjes. Onderaan vaart een schip
voor de wind, de ander moet met gestreken zeilen de tegenwind
trotseren.
Op het plafond in het koor is een zeilscheepje geschilderd; het
embleem van het schippersgilde, een kopie naar het origineel uit
1519. De emblemen van gilden en andere genootschappen waren
oorspronkelijk te zien op het plafond van het schip en het transept.
Het originele zeilscheepje zat in het zuidtransept.
In de Grote Kerk hangt in de kooromgang aan de zuidzijde het scheepje
‘De Ruyter is mijn naam’ uit 1667. Het is een schaalmodel van een
driemaster en herinnert aan de tocht naar Chatham (Engeland) van
de beroemde Nederlandse zeeheld Michiel de Ruyter. De Ruyter voer
de ketting stuk die door de Engelsen als barricade was aangebracht
over de rivier de Medway. Op het grote zeil van het modelscheepje
staat een vers over deze gebeurtenis. Op de spiegel zijn twee
stadsgezichten geschilderd, waaronder een met de Grote Kerk. Een
ruiter te paard verwijst naar het familiewapen van de zeeheld.
|