orrorin tugenensis
Orrorin Tugenensis
In de Tugen-heuvels in de Keniaanse provincie Baringo, werden in 2000, Zes miljoen oude mensachtige fossielen gevonden
(twaalf botten en een stuk gebit met tanden en kiezen) van minstens vijf individuen, zowel mannen als vrouwen. Zij liepen
rechtop en hadden een mensachtig gebit en zouden daarom de overgang van mensaap naar mens kunnen markeren.
Algemeen wordt aangenomen dat de gemeenschappelijke voorouder van de chimpansee en de mens vijf à zes miljoen jaar
geleden moet hebben geleefd. Aan de hand van de beenderen denken de onderzoekers dat de "Millennium Man" de
lichaamsgrootte van een moderne chimpansee moet hebben gehad. Uit een bijna perfect bewaard gebleven linkerdijbeen
leiden zij af dat het dier sterke achterpoten heeft gehad en rechtop heeft kunnen lopen. Tegelijkertijd had het stevige
bovenarmen, waaruit de onderzoekers concluderen dat het ook goed in bomen heeft kunnen klimmen.
De Orrorin Tugenensis had, net als de moderne mens, kleine snijtanden en goed ontwikkelde kiezen, hetgeen wijst op een
dieet van plantaardig materiaal met af en toe vlees.
De tanden waren klein en hadden een dikke laag glazuur. Terwijl de snij- en voortanden meer eigenschappen vertoonden
van de chimpansee, het waren de tanden van het platte, vermalende type. Dat betekent dat de Orrorin Tugenensis veel
noten, zaden, vruchten en insecten at.
Maar rechtop lopen en een overeenkomend gebit maken een dier nog niet direct een mens. Ook andere aapachtigen kunnen
zich op die manier hebben kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden waarin het bos verdwijnt en er een
savanneachtig landschap ontstaat. De overeenkomsten hoeven nog niet te betekenen dat er een directe lijn naar de
mens bestaat. Daarvoor zou eerst een schedel moeten worden gevonden.
De Orrorin Tugenensis had zijn nest in de bomen. Hij sliep er waarschijnlijk ook in. Hij was zo groot als een
chimpansee, maar met langere benen. Als je er een zou zien lopen, zou je er geen mens in herkennen. Ze kenden ook geen
stenen voorwerpen (die verschenen pas 2.250.000 jaar geleden). Het was een bosdier dat veel water nodig had om te
overleven. Hij had sterke bovenarmen en vingerkootjes die gekromd waren voor een betere grip op de takken. En in deze
periode was hij de prooi en niet het roofdier. Maar er moest een dringender reden zijn om op twee benen te gaan lopen.
Op twee benen is een dier/mens wendbaarder en, wat nog belangrijker is, hij had zijn handen vrij. Er was alleen één
probleem: het houden van het evenwicht. Het bipedalisme zou daarom best wel eens ontstaan kunnen zijn toen de voorouder
van de Oronin Tugenensis (en van de later gevonden nog oudere Sahelantrhopus Tchadenis, die ook op twee benen heeft
gelopen) leefden in de bomen. Het probleem van het evenwicht speelde toen minder, want er waren immers genoeg takken
om zich aan vast te grijpen als het mis mocht gaan. In het late Mioceen maakte door de klimaatsverandering in
Oost-Afrika het dichte bos plaats voor een grote, open savanne, met heel veel roofdieren. De voorouders van de Orronin
Tugenensis waren nu wel genoodzaakt om zich op twee benen voort te bewegen, maar hadden daar niet zo'n moeite mee. Hun
dijbenen hadden zich al enigszins aangepast aan het lopen op twee benen en waren licht gebogen ter ondersteuning van het
lichaam. Dat het dier liep op twee benen is te zien aan een groef in de kop van het dijbeen. die was ontstaan door een
spier die daar gespannen staat door op twee benen te lopen. Het is ook te zien aan het kniegewricht, dat zich aangepast
aan een stand op twee benen (helaas zijn er nog geen knieschijven gevonden).
De onderzoekers Martin Pickford en Brigitte Senut gaven deze vroege mensachtigen de wetenschappelijke naam: Orrorin
Tugenensis. (Orrorin betekent in het Tugen "vroegste mens" Tugenensis verwijst naar de Tugen Hills, de locatie waar
deze vondsten werden gedaan).
De 6 miljoen oude Orrorin Tugenensis behield de kenmerken: dik glazuur en kleine tanden. De Australopithecus
Afarensis (Lucy) behield weliswaar een gebit met dik glazuur, maar ontwikkelde verder grote tanden en zou daarom volgens
hen kunnen worden afgevoerd als voorouder van de mens. Milford Wolpoff bestrijdt dit echter: de vroege Homo bezat ook grote
kiezen. De tanden, de dikte van het tandglazuur en de vorm van de kaakgewrichten duiden op andere voedingsgewoonten.