Inleiding Zesentwintigste Dynastie
Na de vlucht van Taharqa (25e Dynastie) bij de Assyrische inval in Egypte in -671 riep Necho I van Sais zich uit tot koning
van Egypte. Hij en zijn zoon Psamtik (de latere Psammetichus I) werden bondgenoten van de Assyriers in de hoop met hun hulp
de Nubiers te verdrijven. In -664 volgde Tantamani Taharqa op en drong met zijn militaire campagne vanuit Nubië door tot in
de Delta. Tijdens de gevechten stierf Necho I, waarop Tantamani geaccepteerd werd door de lokale machthebbers. Tussen -663
en -657 viel de Assyriër Assurbanipal opnieuw Egypte binnen en plunderde het gehele land, waarop Tantamani naar Nubië
vluchtte. Toen Assurbanipal terugkeerde naar Assyrië lukte het Psammetichus I onafhankelijk te worden van de Assyriërs.
Tussen -664 en -756 verdreef Psammetichus I alle lokale machthebbers uit het noorden, en zorgde ervoor dat de Godsgemalin
van Amon in Thebe zijn dochter Nitocris adopteerde, waardoor hij eveneens controle kreeg over het zuiden. Bij zijn
machtsstrijd maakte hij gebruik van Griekse huursoldaten, een innovatie in de Egyptische geschiedenis. Zo kwam voorgoed
een einde aan de invloed van zowel de Libiërs als de Nubiërs. Egypte was voor het eerst sinds -1070, Ramses XI
(20e Dynastie), vier eeuwen voor zijn tijd, weer verenigd onder een koning die men als een inheems vorst kan beschouwen,
hoewel het koninklijk huis eigenlijk wel van Libische afkomst was. Dit was het begin van de Saïtische Renaissanse, een tijd
van bloei voor Egypte, waarin het land sterk teruggreep op het eigen roemruchte verleden. De voornaamste bron met
betrekking tot de geschiedenis van deze periode is de Griekse geschiedsschrijver Herodotus. Tegen het einde van de
regering van Amasis groeide de machtssfeer van de Perzen, die tijdens de regering van zijn opvolger Psammetichus III
in -525 Egypte binnenvielen en veroverden, waarmee Cambyses II de eerste koning van de 27e Dynastie werd.