de Liemers in de Middeleeuwen


Strijd om de Liemers (1255-1406)


Een groot moeras

Beschermd door dijken ziet de Liemers er tegenwoordig heel anders uit dan in de Middeleeuwen. Als het water in die tijd hoog staat of als het veel regent, verandert de Liemers in een groot moeras. De (Oude) Rijn heeft vele vertakkingen die naar het laagste deel van de Liemers lopen om daar in de bodem te verdwijnen.
Enkele namen van deze riviertjes die overgeleverd zijn: Aa (van Oud-Zevenaar naar Zevenaar), een tweede Aa (onder Groessen) en de Loolee (bij Loo).

Eerste bewoning

In de Romeinse tijd staan de Romeinen toe dat de Chamaven zich in de Liemers vestigen. Mogelijk dienen zij als buffer tegen de invallen van de Franken. Na de ineenstorting van het Romeinse Rijk en het verdwijnen van de Romeinen uit deze streek raakt de Liemers praktisch ontvolkt. Pas in de Karolingische tijd neemt de bevolking weer toe.
De natte omstandigheden in aanmerking nemend zullen de eerste mensen zich hebben gevestigd op hoger gelegen delen, te weten Duiven, Huissen, Groessen en Wehl. Nadat mensen dijken beginnen aan te leggen gaat men aan de rivier wonen. Het "gemak" van het transport over water weegt blijkbaar op tegen het gevaar van overstroming. Een voorbeeld van een dergelijk bewoningsoord is Zevenaar.

Vruchtbaar land

Het land dat voortdurend door het water wordt overstroomd is vanwege het slib dat achterblijft bijzonder vruchtbaar. Kunstmest is onbekend en vee voor voldoende bemesting is er niet. Stukje bij beetje wordt in de Middeleeuwen het gebied ontgonnen. De bewoners bouwen dijken en realiseren een afwatering. Vooral de grootgrondbezitters zijn actief op dit gebied. Er is een oorkonde overgeleverd waarin de graaf van Gelre en de graaf van Kleef de bewoners van het Duivense en Groessense broek in bijzondere bescherming nemen en een regeling treffen voor het gezamenlijke onderhoud van de dijken.
Daarnaast wordt de Liemers in de dertiende eeuw een belangrijk productiegebied voor bakstenen. De productie van ijzer is dan verdwenen. Het economisch interessante gebied wordt al snel een bron van twist tussen de twee gravenhuizen die menen het er voor het zeggen te hebben. Gelre en Kleef strijden tijdens de Middeleeuwen voortdurend om de zeggenschap over de Liemers.

Erfenis van Hamaland

Als in 1018 het graafschap Hamaland tenondergaat, valt de "pagus Leomeriche" terug aan de keizer van het Roomse Rijk. Deze geeft het vervolgens in bezit aan het bisdom te Utrecht en het Sticht Elten. Op hun beurt stellen zij onder andere de gravenhuizen van Gelre en Kleef in staat om het gebied te besturen. Naast deze twee gravenhuizen treft men de huizen van Bergh, Baer en Wisch aan in dit gebied. De abdij Elten, abdij Deutz (bij Keulen) en het kapittel van het bisdom Utrecht hebben er eveneens goederen in bezit.
Naarmate de landsheren hun invloed ten koste van de kerk zien groeien blijken de hierboven genoemde gravengeslachten in hun zucht naar expansie elkaar voortdurend tegen te komen. De heren staan elkaar in de weg bij de verwerving van bezittingen en rechten. Om het grensgebied tussen beide territoria ontstaat een hevige strijd, die veelal met woorden wordt gevoerd en soms te zwaard.
De strijd om de Liemers begint in 1255, wanneer Otto II van Gelre enkele strategisch gelegen goederen koopt en er een kasteel bouwt.

De expansie van Gelre

In 1255 koopt graaf Otto II van Gelre de hof te Eltingen (onder Duiven) met alle onderhorigheden van de Keulse abdij Deutz. Hij verwerft op 16 juni 1256 een goed te Zevenaar van het kapittel van Sint-Marie in Utrecht. Dit goed bestaat uit een hof, hoeven, landerijen, weiden, visrechten, woeste gronden, enzovoort. Een enorme aankoop. In 1260 koopt Otto II Drempt van het klooster ter Hunnepe.
Zevenaar is een strategisch gelegen goed waar Otto II waarschijnlijk meteen een kasteel laat bouwen. Alle aankopen passen in de zuidelijk gerichte expansiepolitiek van Otto II. De bouw van het kasteel Sevenaer te Zevenaar ter bescherming van zijn nieuw verworven bezit is een logisch uitvloeisel van zijn expansiepolitiek. Hij geeft dit complex in leen aan het geslacht Sevenaer.
Het kasteel te Zevenaar is door zijn strategische positie van groot belang voor de heerschappij in de Liemers. Zowel het Gelderse als het Kleefse gravengeslacht tracht het kasteel vanwege deze sleutelpositie in bezit te houden, respectievelijk te krijgen. In ieder geval is Gelre in de dertiende eeuw de baas in de Liemers.

Kleefse bemoeienissen

De verwarring over de eigendom ontstaat waarschijnlijk in 1260 wanneer Otto II zijn goederen aan Kleef in pand geeft. Het kasteel van Zevenaar wordt echter niet bij de pandgoederen genoemd.
In 1261 verwerft de Kleefse gravenzoon Diederik Loef een allodium te Zevenaar. Dit komt later via vererving in handen van het Kleefse gravengeslacht. De graaf van Kleef verwerft meer goederen in de Liemers, zodat dit gebied wordt verdeeld tussen de twee landsheren.
Niettemin is de heerschappij van de Gelderse graaf belangrijker dan de Kleefse, zeker in het westelijk deel van de Liemers. De Kleefse dynastie richt pas aan het eind van de dertiende en begin van de veertiende eeuw haar ogen op de Liemers.
Om het nog verwarrender te maken geeft Kleef in 1281 op zijn beurt goederen in Liemers in onderpand.

Kleef slaat toe

In 1321 maakt graaf Diederik VIII van Kleef misbruik van Otto II's kleinzoon Reinald II's moeilijke positie. In dat jaar scheldt "de sone van Gelre" Diederik alle schulden kwijt, waaronder die voor het pandschap van Sevenaer. Dit impliceert dat kasteel Sevenaer van oorsprong Kleefs bezit is. Hierbij beroept Kleef zich op zijn onderpand uit 1281, maar het kasteel maakt daar geen deel van uit en Reinald II weet dat ook wel.
Reinald II is in deze jaren echter bijzonder vrijgevig. Hij leeft in onmin met zijn vader Reinald I die hij op een zijspoor wil zetten. Hij kan daarbij de steun van Kleef wel gebruiken. Bovendien zal hij zeker een potentiële vijand te vriend willen houden.
In deze politiek past ook de erkenning uit 1319 van de graaf van Den Bergh als soeverein heerser over diens graafschap. Reinald II belooft er nooit belastingen te zullen heffen. Iets wat zijn vader blijkbaar wel doet. Reinald II belooft dus van alles om zijn macht maar te vestigen.

Verdeling van de Liemers

Uit een rentmeesterrekening blijkt dat Gelre in 1340 bezittingen heeft in (half) Wehl, Betburg, (half) Zevenaar, Angeroyen, Westervoort, Beek, Zeddam, Duiven en Groessen. Naast genoemde bezittingen heeft de Gelderse graaf ook bezittingen in Hoesselt, Angerlo en Eltingen.
Uit een akte uit 1348 blijkt dat Kleef bezittingen heeft in "Zevenaren, the Wele, Duven, the Gruessen, the Dydem ende the Beke". Kleef zetelt dus in (half) Zevenaar, (half) Wehl, Groessen, Didam, Duiven en Beek. Huissen is hierbij nog niet genoemd; dit is een van de weinige plaatsen die nooit in Gelders bezit zijn geweest. De graaf van Kleef verwerft rond 1300 de tol bij Malburgen, hetgeen hij pas in 1348 definitief aan zijn bezittingen toevoegt. In de vijftiende eeuw verpandt de graaf van Kleef Westervoort en Didam aan de graaf Van Den Bergh, die, omdat de pandsom nooit zal worden ingelost, dit goed definitief in zijn bezit zal houden.
In de veertiende eeuw is de balans in evenwicht gekomen. Beide gravengeslachten bezitten min of meer de helft van de Liemers.
Tegenwoordig behoren Westervoort, Beek en Zeddam niet meer tot de Liemers. Angeren ligt nu aan de andere kant van de Rijn in de Betuwe. Angeroy heet nu Loo en Betburg zal Babberich zijn.

Pandverdrag uit 1355

In 1355 is hertog Reinald III van Gelre genoodzaakt zijn bezittingen en rechtspraak tussen "der Alden Ysselen, dye Nye Yssele up to Westervoort an den Ryn . met den namen Wele, Elderick, en Angerloy, Sevenar, Angeroy en Hoesselt" als onderpand voor een lening te geven aan graaf Johan II van Kleef. Reinald III krijgt er 10.000 gouden realen voor. In de Gelderse visie maakt Johan II van Kleef misbruik van de opvolgingsstrijd tussen Eduard en Reinald III. Eduard, de winnaar van de broederstrijd, heeft als rechtmatig landsheer dit pandschap nooit erkend. Niettemin komt Ansem van Keken als Kleefs ambtman op kasteel Sevenaer.

Twee maal verpand

Wanneer graaf Johan II van Kleef in 1368 overlijdt, krijgt zijn weduwe Mechteld van Gelre de Liemers als lijftocht, een soort toelage, mee. In 1371 verpandt zij de Liemers aan Engelbert van der Mark. Adolf I van Kleef, Engelberts broer, is Johan II van Kleef als graaf opgevolgd. Mechteld heeft het geld van de verpanding nodig om zich te laten gelden in de Gelderse opvolgingskwestie. Zij overlijdt zonder succes te hebben geboekt in 1380.
In 1380 verpand graaf Engelbert van Kleef op zijn beurt de Liemers aan hertog Willem van Gulik en Gelre, die de vacante hertogstitel in Gelre heeft bemachtigd. Hertog Willem betaald hier 8500 gouden schilden voor. Er ontstaat nu een ingewikkelde situatie. Hertog Willem heeft als wettig opvolger van Reinald III en Eduard de hoogste rechten in het Gelderse deel van de Liemers. Eduard heeft het pandverdrag uit 1355 nooit erkend, maar via graaf Engelbert heeft Willem nu toch de niet erkende rechten als pandhouder in bezit! De Kleefse en Gelderse rechten heeft hij als pand van de pandhouder in bezit. Via een omweg probeert Willem de Liemers geheel in bezit te krijgen.

Pandsom gelost

Graaf Adolf I van Kleef ziet zijn bezit via via verkwanseld aan zijn grootste vijand in de Liemers. Adolf I en Diederick van der Mark, de derde broer, stellen een verdrag op waarin bepaald wordt dat bij Engelberts overlijden het onderpand aan Kleef terugvalt, na terugbetaling van de onderpandsom.
In 1395 staat hertog Willem graaf Adolf II van Kleef, die zijn vader is opgevolgd, toe de pandsom af te lossen voor het Kleefse deel van de Liemers.
De heren sluiten een verdrag waarin bepaald wordt dat Kleef alleen een kasteel in de Liemers mag bouwen als dit niet nadelig is voor Gelre. Deze vreemde bepaling is waarschijnlijk opgenomen, omdat Kleef vanaf 1393 vlak bij het kasteel aan het bouwen is.
Het kasteel Sevenaer blijft in Gelderse handen. De situatie van 1355 is in ere hersteld; Gelre is pandheer, Kleef pandhouder.

Voor altijd kwijt

Willems opvolger Reinald IV van Gelre neemt vervolgens te veel hooi op zijn vork. In 1397 lijdt hij een grote nederlaag tegen Adolf II van Kleef in de slag bij Kleverhamm. Vele ridders vallen in handen van Kleef, onder wie Reinald IV zelf. Voor Reinald IV wordt een enorm losgeld geëist. Als uitvloeisel hiervan moet Reinald IV tegenover graaf Adolf II van Kleef van al zijn rechten en aanspraken op Emmerik afzien. Adolf II van Kleef is hiermee nog niet tevreden en eist ook de Liemers op.
Als in 1401 Geryt Palick I van Sevenaer opnieuw in zijn leenrechten wordt bevestigd door Reinald IV vat Kleef dat op als een provocatie. Er breekt oorlog uit om de Liemers; Adolf II van Kleef zet zijn eis kracht bij. Hij neemt onder andere kasteel Sevenaer in. Reinald IV heeft de pech dat elders in zijn gebied ook oorlog uitbreekt, zodat hij in de tang zit. In juni 1402 vindt bemiddeling plaats tussen Gelre en Kleef over de Liemers. Wanneer de graaf van Kleef in 1402 Henrick van Huchtebroeck tot ambtman van de Liemers aanstelt, trekt Reinald IV tegen Kleef op. Reinald IV wordt opnieuw gevangen genomen en moet een losgeld van 80.000 oude gouden schilden opbrengen. Als hij niet betaalt, zou hij samen met 25 ruiters in gijzeling worden genomen.

Een half dorp

In 1405 verklaart Reinald IV van Gelre in een poging om te redden wat er te redden valt dat "half dorpe toe Sevener, ind dat aeling dorp toe Eltingen, toe Hoessele ind tot Angeroyen, ind dat dele van Wele van der kirke toe den Duyswerde" tot de bezittingen van Gelre behoort.
Het "dorpe toe Sevener" bestaat dan uit het tegenwoordige Oud-Zevenaar en de nieuw ontstane bewoningskern rond het kasteel. In het midden blijft welk deel Reinald IV bedoelt; het oude kerkdorp of het nieuwe kasteeldorp. Duidelijk is wel dat Reinald IV het onrechtmatige pandschap uit 1355 wenst te ontkrachten door de Gelderse bezittingen duidelijk vast te leggen. In 1406 moet Reinald IV definitief berusten in de nederlaag. De rekening voor zijn gevangenneming van 80.000 gouden schilden staat nog open. Reinald IV heeft geen keus. De Liemers gaat verloren voor Gelre en wordt definitief Kleefs. Tot 1816 zal de Liemers Duits blijven.