neanderthalers
Neanderthalers
Tussen ±200.000 en ±130.000 jaar geleden evolueerde in Europa de Vroege Neanderthaler zich langzaam tot Neanderthaler.
Deze naam is afgeleid van het Neanderthal (genoemd naar de dichter Joachim Neander) in Duitsland, waar in 1856 door
werklieden in de Feldhofer grot een aantal fossiele resten werden gevonden. De Latijnse naam voor de Neanderthaler is:
Homo Sapiens Neanderthalensis.
Vanaf ±130.000 jaar geleden toen het geleidelijk weer warmer werd in onze streken (Eem-warmtetijd ca.130.000 tot ca.115.000
jaar geleden), verspreidden de Neanderthalers zich vanuit Midden-Azië over het Midden-Oosten, Zuid-Oost Azië en Europa.
De Neanderthalers maakten jacht op groot wild. Resten van wolharige mammoeten, rinocerossen en beren bewijzen dat de
Neanderthalers goede jagers waren. In de grotten werden afscheidingen van hout of huiden gemaakt. Waarschijnlijk deden
ze dat voor de warmte. Op een open plek in Rusland is een hut gevonden, opgebouwd uit mammoetbeenderen.
In kleine groepen trokken zij van de ene plaats naar de andere. Al hun bezittingen hadden ze bij zich: huiden, wapens en
stenen gereedschappen.
Hun belangrijkste wapen was een zware knots, waarmee zij zich beschermden tegen rondzwervende
wilde dieren. De voornaamste jachtbuit van deze jagers bestond uit paarden, herten, steenbokken en gemzen.
De Neanderthaler was krachtig gespierd en in doorsnee kort (±1.50 m.) en stevig gebouwd. Hij liep wat in elkaar gedoken en
had sterke en gespierde ledematen. Zijn schedel was tamelijk groot, vaak zelfs groter dan bij de tegenwoordige mens. In het
midden stak het gezicht naar voren uit, maar het voorhoofd en de zware onderkaak weken naar achteren. Een kin ontbrak
nagenoeg en de jukbeenderen stonden ver naar voren. Boven de oogkassen had hij zware massieve wallen. De tanden waren
kleiner dan die van de Erectus. Zijn herseninhoud deed niet onder voor die van moderne mensen. Een lang leven was hen
echter niet beschoren: "Rotte kiezen, kaakabcessen en uitgevallen tanden, reumatische aandoeningen, breuken in armen en
benen en ribbenkast, barsten en gaten in de schedel en ga zo maar door. Een veertig jaar oud Neandertaler-skelet is
werkelijk een staalkaart van ziekte en ongeluk".
Over de Neanderthaler is veel gestreden. Was deze mens een aaseter
of een jager? Had hij grafrituelen, een sociaal leven? Kon hij praten? Maakte hij kunst? Recent onderzoek toont een steeds
positiever beeld van onze naaste verwant in de evolutie.
De Neanderthalers waren echte jagers en geen aaseters, al zullen zij een kadaver niet uit de weg zijn gegaan.
Tijdens recente opgravingen in Neanderthaler-vindplaatsen als de Grotte Vaufrey, Combe Grenal en Grotta Guattari
is veel bot van groot wild tevoorschijn gekomen: bosolifanten (mastodonten), neushoorns, nijlpaarden en edelherten.
De oververtegenwoordiging van schedeldelen en pootbotten werd opgevat als bewijs voor aaseten. Koppen en poten zijn
immers vormen van de buit waarop aaseters zijn aangewezen nadat roofdieren zich tegoed hebben gedaan. Aan de fragmenten
van botschachten werd door de onderzoekers geen enkele aandacht geschonken. Recent onderzoek van deze botschachten
bracht echter sporen aan het licht van vuurstenen werktuigen.
Naast de jacht leefden de Neanderthalers -naar we aannemen- ook van het verzamelen van bessen, noten en vruchten.
Er werden eenvoudige hutten gebouwd van mammoetbeenderen en vuren gestookt, maar kleding droegen de Neanderthalers
waarschijnlijk niet of nauwelijks.
Vuur was erg belangrijk voor de Neanderthalers. Het vuur beschermde hen tegen de ijzige kou, maar ook tegen roofdieren.
Daarnaast werd het vuur ook gebruikt om vlees te ontdooien (het was natuurlijk erg koud, dus dan bevroor het vlees van de
dieren). De Neanderthalers kookten ook op het vuur.
Het sociale gedrag van Neanderthalers omvatte zorgzaamheid voor anderen. Raakte een Neanderthaler gewond, of
overkwam hem een ander ongeluk, dan lieten zijn groepsgenoten hem niet in de steek. Dat valt op te maken uit
helingen en vergroeiingen van ernstige beschadigingen aan skeletten. Er zijn zelfs aanwijzingen voor een geslaagde
amputatie van een onderarm. Zelfs Neanderthalers die door een ongeluk permanent invalide werden, kwamen er niet
alleen voor te staan. Waarschijnlijk kregen zij een aangepaste taak. Zo is er een geval bekend van een
Neanderthaler-invalide met abnormaal afgesleten tanden. Mogelijk besteedde hij na het ongeval zijn tijd aan het
soepel kauwen van huiden. Voorts werden de overleden groepsgenoten niet zo maar achtergelaten maar werden zij begraven.
Een recente vondst van een tongbeen in een Neanderthalerskelet bevestigt dat hij over gearticuleerde spraak moet
hebben beschikt, iets wat voor de jacht toch al handig leek. Er zijn bewijzen gevonden van rituele handelingen:
Dode lichamen werden plechtig begraven, voorzien van sieraden of wapens. Bij stoffelijke resten van Neanderthalers
zijn vuurstenen werktuigen, overeind gezette horens van wilde dieren en zelfs pollen van bloemen gevonden. In Rusland
zijn overblijfselen gevonden van een jongen, omringd door schedels van geiten. Op andere plaatsen waren het schedels van
beren die zodanig gerangschikt waren dat er wel sprake moet zijn geweest van een jachtritueel. In Shanidar (Noord-Irak)
werd een geraamte gevonden op een bed van bloemen.
Aanwijzingen voor kunstzinnig gedrag tenslotte zijn dun gezaaid. Doorboorde dierentanden, wat benen kralen, een onduidelijk
vrouwenfiguurtje (de Berekhat Ram figurine) en mogelijk zelfs een 45.000 jaar oude fluit, gemaakt uit het bot van een
holenbeer. Het positieve beeld dat uit deze nieuwe gegevens oprijst, is echter lang niet overal aanvaard. De meest
negatieve beoordelingen van de vaardigheden van de Neanderthaler komen samen in de stelling dat zijn cultuur een
stagnerende was.
Er zijn geen directe associaties van door de Neanderthalers vervaardigde voorwerpen met de gereedschappen en
kunstuitingen (grotschilderingen, dier- en mensfiguren) die traditioneel worden gerekend tot het Aurignacien,
het Châtelperonnien (waarin specifieke werktuigvormen en sieraden voorkomen). Een vroege vorm van het Aurignacien,
het Châtelperonnien kent wel specifieke werktuigvormen en zelfs sieraden, maar geen afbeeldingen zoals uit Vogelherd.
Het Châtelperonnien wordt wel geassocieerd met Neanderthalers op grond van gevonden botresten.
Op een aantal plaatsen, zoals in het Midden-Oosten, hebben de Neanderthalers en Cro-Magnonjagers naast elkaar samen in
één gebied geleefd. Mogelijk hebben zij zich ook met elkaar vermengd. De fossielen die zijn gevonden in Noord-Afrika en
Eurazië tonen een mengsel aan van primitieve kenmerken als wenkbrauwbogen en moderne eigenschappen als een vertikaal
voorhoofd en een hoog schedelgewelf.
De Neanderthalers namen van de Cro-Magnonjagers allerlei werktuigen en nieuwe technieken over. Zij waren daartoe wel
gedwongen om zich tegen de mammoetjagers te kunnen handhaven. Ze zetten omvangrijke werkplaatsen voor been- en
ivoorbewerking op en tooiden zich met sieraden, zoals kralen gemaakt van dierentanden en ivoren ringen. Maar ondanks
het overnemen van deze nieuwe gewoonten ontwikkelden de Neanderthalers zich zowel lichamelijk als geestelijk niet meer
verder. Vreemd genoeg leken zij in die tijd juist steeds meer te gaan lijken op hun verre voorouders, de Homo Erectus.
Ze gingen steeds meer in elkaar gedoken lopen en hun gezicht ging steeds meer lijken op dat van een aapmens.
De huidige idee is dat de laatste Neanderthalers omstreeks 30.000 jaar geleden leefden in Spanje. Dat zou dan zijn geweest
binnen 10 tot 12.000 jaar na het eerste contact met de Homo Sapiens Sapiens (± 40.000 jaar geleden). Maar dit idee moet
worden herzien.
De Neanderthalers blijken toen namelijk niet te zijn verdwenen, maar blijken enkele duizenden jaren
langer te hebben geleefd. De mogelijke laatste vertegenwoordigers van de Homo Sapiens Neanderthalensis leefden bovendien
niet in Spanje, maar in Centraal Europa.