Geschiedenis van Ooltgensplaat
"Ooltgensplaat". De oorsprong van den naam ligt voor ons in 't duister.
Volgens sommigen zou hij slechts eene verbastering zijn van Adolfsplaat,
naar den eersten bedijker Adolf van Cleve, naar wien de geheele Heerlijkheid
Adolfsland heet. Den naam plaat kon zij gevoeglijk dragen, omdat de bedijking
op eene plaat of gors geschiedde. Maar in den uitgiftbrief van het Oudeland van
Ooltgensplaat van het jaar 1482 wordt het gors, reeds genoemd Ooltkensplate van
Vloyhil, terwijl de naam van Adolfsland eerst voorkomt in den uitgiftbrief van
de Galathee, van het jaar 1521, zoodat deze afleiding zeer twijfelachtig is.
Meerder grond bestaat er voor de meening, dat dit gors of deze plaat genoemd is
naar eenen Schipper Oeltgen of Oeltken geheeten, die haar het eerst zou ontdekt
hebben, of naar een visscher van dien naam, die met zijne schuit aan deze plaats
zijn beroep uitoefende en aldaar vele jaren verkeerd heeft.
Deze veronderstelling wordt ook, hierdoor meer aannemenlijk door het oude Wapen
van Ooltgensplaat, waarop een schipper staat met een schippershaak in de rechter-
en een strik of lint in de linkerhand, waaraan het wapenschild van Ooltgensplaat
is vastgemaakt, rustende op den grond voor het linkerbeen. Het tegenwoordige
wapen is van lazuur, beladen met een schip van goud, zeilende tegen eene plaat
of zandbank, op eene zee van synople en zilver, en chef van goud beladen met
drie banden van keel.
Doch laten we eerst het polderland beschrijven, vóór we verder het Dorp ingaan.
De polders, die er bij behooren zijn: het Oudeland, de Noordpolder in ééne
bedijking met het Oudeland, de Galathee, de Weipolder, de Groote Blok voor een
gedeelte ook onder Den Bommel gelegen, de polder Al te Klein, de Kruispolder,
de Mariapolder, de Anna Wilhelminapolder ook voor een gedeelte onder Den Bommel;
de Groote Adriana Theodorapolder en de kleine Adr. Theod.; het Rietveld en de
Schappolder.
Het Oudeland werd in 1483 bedijkt door Jacob van Bordele, Ridder; Gheert van
Abbenbroek, Cornelis Gillesz. En anderen, waartoe het gors op den 13den Maart
1483 aan hen was uitgegeven door den heer van Ravestein; in de jaren 1530 en
1532 leed de dijk zware schade, maar verschrikkelijk was de toestand bij den
hoogen vloed van 26 jan. 1682; toen de polder op verschillende plaatsen invloeide,
waardoor 22 menschen om het leven kwamen; in 1715 trof een dergelijke ramp dezen
polder, welke zich den 4e jan. 1717 andermaal herhaalde. De armoedige toestand
der bevolking noodzaakte haar den polder te laten drijven tot 1718 en de dijken
te laten liggen, zooals ze doorgebroken waren; de Galathee was ook ingestroomd,
wat den Staten van Holland noodzaakte een octrooi te verleenen tot het aangaan
eener leening, groot 77300 gld., door de gezamenlijke polders onder Ooltgensplaat
te dragen. Dit octrooi is gedateerd op 22 juli 1717.
De Noordpolder, die vroeger eene afzonderlijke bedijking was, was op 12 jan.
1713 ingevloeid, wat ook in 1682 geschied was, en ook den 3e Maart 1715 en
4e Jan. 1717 gebeurde; tengevolge dezer doorbraken bestaat nog het water,
"het groote gat", een waterplas van ruim 6 ha oppervlakte. De Ingelanden van
dezen polder waren zoo ontmoedigd door deze telkens wederkeerende inbraken of
zoo geheel machteloos geworden om de schaden te herstellen, dat zij den polder
en hunne eigendommen verlieten in 't begin van 1718, waarna de Polders het
Oudeland en de Galathee het werk der bedijking weer ter hand namen. De schade
aan de verschillende dijken was echter zeer groot; voor het Oudeland en den
Noordpolder moest bijna van het dorp Ooltgensplaat af tot aan den polder Den
Bommel de zeedijk geheel vernieuwd worden, en ten einde daarvoor de gelden te
vinden, verleenden de Staten van Holland en West-Friesland met intrekking van
hun octrooi van 22 juni 1717 een nieuw octrooi op den 19den Maart 1718 tot het
aangaan eener geldlening groot f. 156000,-- waarin moesten bijdragen:
Het Oudeland f. 35600,--
De Galathee f. 39000,--
De Weipolder f. 9500,--
De groote blok f. 34000,--
De Kruispolder f. 2900,--
De nieuwe blok f. 7300,--
De tiendheffers f. 27700,--
Samen f.156000,--
Men liet nu den dijk, die tusschen den Noordpolder en het Oudeland had gelegen,
vervallen, en maakte door den vroegeren Noordpolder eenen geheel nieuwendijk,
daarbij een niet onaanzienlijk deel van den polder buiten bedijking latende;
men herstelde ook de verschillende binnendijken, welke verbetering eischten.
Door de genoemde omstandigheden is de vroegere Noordpolder bij het Oudeland
ingesloten en maakt daarmede ééne bedijking uit; gelijk beide polders ook
gelijkelijk in alle lasten bijdragen. Ze schijnen later van doorbraken
verschoond te zijn gebleven. Hun water loozen ze door eene sluis in de haven van
Ooltgensplaat. De grond is over 't algemeen vruchtbare klei; hier en daar,
voornamelijke in het westen met meer of minder zand vermengd. Ze worden bestuurd
door eenen Dijkgraaf met drie Gezworens, bijgestaan door eenen Secret. Penningm.
en Opzichter. De Galathee werd in 1521 ter bedijking uitgegeven door Filips van
Cleve, heer van Ravesteijn, aan Adolf Herdinck, Rentmeester-Generaal van Zeeland,
bewester Schelde, en diens medestanders, doch eerst in het jaar 1524, door
gebrek aan werkvolk wegens den oorlog met Frankrijk bedijkt. Reeds zes jaren
later schijnt de polder ingevloeid te zijn; wat ook geschiedde in 1682; ook in
1715 en 1717 leed hij groote schade. De herstelling der dijkbreuken werd uit de
leening van f. 156000,-- betaald. De polder heeft zijne eigen uitwatering met
eene sluis door den Mariapolder en de zoogenaamde Sluische Haven op het Volkerak.
Hij heeft goeden kleigrond, veelal met zand vermengd. Wat het bestuur betreft,
is hij vereenigd met den Mariapolder en bestaat uit eenen Dijkgraaf met vier
Gezworens, bijgestaan door eenen Secretaris, Penningmeester en Opzichter. De
Weipolder werd in 't jaar 1594 ter bedijking uitgegeven door Catharina van
Oijenbrugge, vrouwe van Duras en Brigdamme, vanwege haren zoon, Jonkheer Antonis
van Bourgondië, heer van Brigdam. Van dezen polder vinden wij geene
bijzonderheden vermeld.
Zijne uitwatering geschiedt met eene sluis door eene kreek tusschen het
Weipoldersche gors en den grooten Adriana Theodorapolder op het Volkerak. De
grond is goede klei. Hij wordt te zamen met den polder Al te Klein bestuurd door
eenen Dijkgraaf met drie Gezworens, bijgestaan door eenen Secr. Penningm. en
eenen Opzichter.
De Groote Blok. De zoeven genoemde vrouw van Duras en Brigdamme gaf dezen polder
den 24sten Nov. 1599 ter bedijking uit aan den heer van Matthenesse Heer Jan van
Ondenbarneveld, ridder; den Preseident, Heer Pieter van Honoissa, den
rekenmeester Ph. Doublet, den Rentmeester-Generaal van Zuid-Holland. W. van
Beveren, Jonkheer Gheerit van de Aa, den Raadsheer S. van Veen, pensionaris Berck
te Dordrecht en meer anderen. Deze uitgifte geschiedde volgens het consent van
de Staten van Holland van 9 sept. 1597, terwijl de voorwaarden van uitgifte door
genoemde Staten bij acte van den 25sten Nov. 1599 werden goedgekeurd, en die
onder meer dit in hielden, dat jaarlijks betaald zou worden twee Gulden van 40
Grooten Vlaams per gemet tot last van den grond, erfelijk te lossen den
penning 16. Een jaar groot tot een erfelijken onlosbaren grondcijns. Eén gulden
in gereed geld van elk gemet voor de kosten en moeiten gedaan voor het vervolgen
van de uitwatering door Den Bommel, mitsgaders het verkrijgen van het octrooi
van vrijdommen.
Een groot Vlaams jaarlijks van het gemet ten behpeve van de fabriek van de kerk
in de Plate, losbaar den penning van 25, mitsgaders zekere kleine som van
penningen gereed geld voor de aremen van de plaats en van voors. fabriek. Voorts
het bespreken van de tienden, zooals hedendaags in het uitgeven van gorzen worden
besproken en andere gerechtigheden, als van den wind, jacht vogelarijen,
visscherijen, veren, giften van Officieren enz.
De bedijkers verkregen verder bij octrooi van 10 Dec. 1599 van de Staten van
Holland vrijdom van tienden voor 10 jaren, en van verponding en andere
belastingen voor zes jaren. Ook blijkt uit dit octrooi, dat de bedijkers op den
30sten Nov. 1599 met de Amcahtsheeren van Grijsoord een Contract hadden aangegaan
tot gezamenlijke bedijking van gorzen onder die Heerlijkheid gelegen thans
bekend onder den naam van Magdalenapolder, waardoor ook de uitwatering door Den
Bommel verviel, en deze door Oude-Tonge werd gebracht. Er schijnt toen ter tijd
geschil bestaan te hebben over den eigendom van de Ambachtsheerlijkheid St.
Adolfsland tusschen de bezitters en de Staten van Holland; in de oude stukken
van den Grooten Blok bevindt zich een appointement van 9 sept. 1597, op een
rekest van de heerschappen van St. Adolfsland, waarbij hun vergund wordt, dat de
aanwas, genaamd de Groote Blok ter bedijking zal mogen worden uitgegeven, ondanks
het bestaande proces voor den Hoogen Raad, tusschen den Rentmeester van de
Confiscatiën van Holland en de vrouwe van Brigdamme, als voogdesse van haren
minderjarigen zoon Anthonij van Bourgondië.
Van inbraken of andere rampen vinden wij niets vermeld; de polder bestaat uit
besten kleigrond. Het is ééne bedijking met den Magdalenaplder onder Ouder Tonge,
en heeft met deze zijn uitwatering op den Heerenpolder, en behoort onder het
Waterschap der gemeenschappelijk uitwatering met stoombemaling van en door den
Heerenpolder. Hij wordt bestuurd door eenen Dijkgraaf met twee Gezworens,
bijgestaan door eenen Secretaris, Penningm., en eenen Opzichter.
Al te Klein is een kleine polder, gelegen ten Zuidoosten van den polder de
Galathee en werd in 1602 bedijkt. Hij vloeide in den 26sten jan. 1682 maar werd
weder beverscht. Zijne uitwatering geschiedt met eene sluis op den Weipolder,
en hij heeft met deze één Bestuur.
De Kruispolder werd bedijkt in 1626. Zijn water loost hij met eene sluis op den
polder den Grooten Blok. Hij heeft geen bestuur maar een vertegenwoordiger.
Het Rietveld is een bezomerkaaid gors, gelegen ten Noordoosten van het Dorp
Ooltgensplaat en werd vóór 1682 van eene zomerkade vorozien; immers v. Dam
vermeldt in zijne beschrijving van den hoogen watervloed van 26 jan. 1682, dat
het toen ook is ingevloeid. Bij buitengewoon hooge vloeden stroomt het steeds
in, gelijk nu laatst nog op den 19den juni 1897, bij welke gelegenheid van de
daarop weidende runderen 16 stuks, zwemmende te Willemstad aankwam, en daar
werden gered. Hij bestaat uit goed Weiland, en loost het overtollige water met
eene sluis rechtstreeks op het Haringvliet. Hij heeft geen bestuur, maar een
vertegenwoordiger. De schrappolder is aan de Noordzijde van de haven gelegen.
Het is een smalle strook gronds, die niet bedijkt is, maar van eene zomerkade
voorzien, en dus ook bij elken buitengewonen vloed overstroomd wordt. Hij bestaat
geheel uit weiland, en loost zijn overtollig water op de haven van Ooltgensplaat.
Hij heeft geen bestuur, maar eenen vertegenwoordiger.
De Mariapolder werd in 1731 bedijkt. Zijn grond is vruchtbaar. Zijne uitwatering
heeft plaats in de Sluische Haven en verder op het Volkerak; en heeft met den
polder Galathee één Bestuur zooals reeds is gemeld.
De Anna Wilhelminapolder is voor een gedeelte gelegen onder de gemeente Den
Bommel, bedijkt in 1806.
De Groote Adriana Theodorapolder werd in 1844 bedijkt. Bij den Hoogen vloed in
dec. 1894 brak onverwacht de dijk door en vloeide de polder in. Het water
stroomde zoo snel binnen, dat de bewoners van de in den polder staande bouwhoeven
ternauwernood zich konden redden. Zeventig stuks vee, groot en klein, verdronk
bij deze gelegenheid. De uitwatering geschiedt met eene sluis op het Volkerak;
er is geen bestuur, maar een vertegenwoordiger.
De Kleine Adriana Theodorapolder werd in 1844 bedijkt; hij is van de groote A.Th.
polder afgescheiden door de zoogenaamde Sluische Haven.
Zijne waterloozing geschiedt op het Volkerak. Hij heeft geen bestuur, maar eenen
vertegenwoordiger.
Het Weipolderse gors: Dit werd in 1855 van eene zomerkade voorzien. Het is geheel
weiland. Het behoort in eigendom aan de eigenaren van den Weipolder, en wordt
door zijn bestuur beheerd. De opbrengst van dit gors is zoo aanzienlijk, dat
daaruit meestal alle lasten van den Weipolder gekweten kunnen worden en zelfs van
tijd tot tijd uitkeeringen aan de eigenaren kunnen gedaan worden.
In de nabijheid van Ooltgensplaat staat de Openbare school met nette
onderwijzerswoning; in de 17e eeuw stond zij aan den Kerkring, doch werd
vernield door den meermalen genoemden vloed in 1682.
Daarna is zij aan de Voorstraat gebouwd. Maar ook hier kon de jeugd niet rustig
blijven zitten, want in 1843, werd de school afgebroken en er eene nieuwe voor
in de plaats gezet. Het werk werd aanbesteed voor f. 7475,--. De eerste steen
legde op den 31sten Maart de zoon van den toen ter tijd in functie zijnde
burgemeester, den Edelachtbaren Heer Anthonij van Weel, Agathinus, Johannes,
Cornelis van Weel. Thans is ze weer op een ander terrein overgebracht; nl. langs
den weg naar het dorp, in 1881. De bewaarschool is drie jaren later gesticht,
en daarvoor is de oude openbare school aan de Voorstraat ingericht.
Andere gebouwen, die we nog in oogenschouw kunnen nemen, of waarvan nog iets te
vermelden is, zijn: het Raadhuis, de Ned. Her. Kerk, de Geref. Kerk, het
Weeshuis, een paar oude gebouwen en de Fortificatiën. Het Raadhuis staat op de
Kaai. 't Is een flink gebouw, opgetrokken in 1616, blijkens een opschrift boven
den ingang der vroegere Waag, in welk opschrift de hoofdletters, met
uitzondering van de D, samen het getal 1616 vormen. Op den nu gescheurden steen
lezen we:
"Deeses steens gesChrIft een Ieder een hier gaet ontfoVWen,
"Wie Men Van dIt dorpshUYs den eersten steen fonderen saCh.
"'t Was den sChoVdt Woest InghVe, dIe 't eerst begon te boVWen
"Weesenden den't Wadfden JvnI op sIne adoLfsdaCh.
In 1839 is het inwendig verbouwd, en van buiten van nieuwe ramen voorzien,
waardoor vóór- en zijgevel een aangenaam voorkomen hebben; terwijl het
hardsteenen bordes den indruk verhoogt. Tirion zegt: "Het Dorps-Raadhuis is
aanzienlijk en gaat met veertien trappen op. Men heeft er eene bekwaame Voorzaal,
welgeschikte Sekretarij, een groote deftige Rechtkamer, een Kamer voor Dijkgraaf
en Gezwoorenen, een Boode- en Gijzelkamer; hooger is een gevangenis. Hier is ook
een Dorpswaag met een woonhuis onder en tegen hetzelve, uit den grond nieuw
opgebouwd en aanbesteed den 26 April des jaars 1617. Na de verbouwing zag het
er eenigszins anders uit; het hardsteenen bordes was er nog en leidde tot de
hoofddeur. Ter weerszijden vond men vijf groote schuiframen, van welke er drie
tot de groote vergaderzaal en twee tot de secretarie behooren.
Deze vergaderzaal had eene lengte van 8 el ruim, en was 7 el breed. De waag wordt
thans gebruikt als bergplaats der Gemeente.
Soortgelijken bouwtrant hadden ook de Gemeentehuizen te Bolsward en te de Klundert,
voor welke dezelfde architect ook het bouwplan heeft ontworpen. De burgemeesters
van Ooltgensplaat sinds 1838 zijn geweest:
Anthonij van Weel Dz. Van 1838 tot 1851, overleden den 10den Juni '72.
Helenus Wilhelmus Croes 1852 - 1856; Mr. David van Weel 1856 - 1886, overleden
den 14den April '86.
Pieter van Weel G.Gzn. 1886 tot heden.
Op de Kaai staat ook de snelpersdrukkerij van den heer M. Breur. De kerk bevindt
zich op 't eind der Voorstraat. Zij was gewijd aan den H. Odulphus priester en
belijder, welke ten tijde van den bisschop Frederik, kanunnik te Utrecht was. In
deze kerk was aan het altaar van St. Nicolaas een vicarij gesticht, die in het
jaar 1547 bekleed werd door den Heer Johan Vierloos.
Toch schijnt het, dat er reeds eene kerk vóór deze te Ooltgensplaat bestaan
heeft; want in de uitgift van het Oudeland in 1483, staat, dat de bedijkers ter
eere Gods, zijne gebenedijde moeder de maagd Maria, en van den goeden heere en de
vierients Gods, St. Adolfs, die daar patroon wezen zou, eene redelijke en
tamelijke kerk maken zal en onderhouden den tijd van 24 jaren; dat deze kerk zal
wezen eene parochiekerk, bediend door een priester enz. In de uitgifte van de
Galathee, 1521 staat, dat de inwoners van dat Nieuweland hunnen godsdienst
zullen verrichten in de parochiekerk van Sint Adolfsland en tot onderhoud en
stoffeering der kerk 18 mijten Vlaamsch per gemet jaarlijks zullen bijdragen.
Gelijke bepalingen staan in de uitgift van Den Bommel 1527, en van de volgende
polders, zoodat de kerk als toen reeds bestaande werd aangemerkt. Iedere polder
moest tot onderhoud van den priester het 100ste gemet land afstaan, welke landen,
ofschoon niet alle meer aan de kerk behoorende nog in den vroegeren tijd als
kerkelanden en vrij van tienden bekend staan. De kerk had oudtijds op de
westzijde na, den vorm eener kruiswerk; aan die zijde stond de predikstoel en
daar is het Kruis niet doorgetrokken, maar is het een platte muur gebleven. Tot
de bouwing der vroegere kerk heeft men 26 jaren besteed, blijkens een opschrift
in den westelijken hoek der kerk aanwezig, dat van deze inhoud was: het fundament
van dit werck was begonnen 1527, ende aldus volent 1553. Op de twee steenen,
thans aan het nieuwe kerkgebouw aanwezig, staat echter, dat de kerk in 1555
voltooid was. De twee steenen aan weerszijden der deur, luiden aldus:
"Ter vervanging van het in den jare 1555 voltooide kerkgebouw is op de fundamenten
van hetzelve, deze kerk gesticht, waarvan op den 22sten Mei 1847 de eerste steen
is gelegd door Johannis Agathinus Cornelis van Weel".
De andere:
"Onder het kerkbestuur van: A. van Weel Dz. President L.Tiggelman, C. de Ruiter,
M. Krijgsman, P. Noordijk Secretaris".
Al is dus het kerkgebouw naar luid dezer opschriften ook door een ander vervangen,
op de fundamenten is weer een soortgelijke verrezen, als in vroeger dagen. Keurig
net is de predikstoel en het hekje voor den tuin; prachtig mooi is het lofwerk.
Op één der schoone eikentakken rust den Bijbel, met het onderschrift: Pondus
Grave. De eikels zijn naar het leven, naar de natuur gesneden. Boven de banken
van de vroegere ambachtsheeren, die, benevens andere van het plaatselijk- en
polderbestuur, alle sierlijk gemaakt waren, prijkte in de oude kerk ook een fraai
gesneden wapen, in eikenhout, van het geslacht der Van Aersens van Sommelsdijk,
weleer ook in 't bezit van de Ambachtsheerlijkheid van Ooltgensplaat. Op de
middelste koperen lampekroon midden in 't schip der kerk is zulk een wapen ook
nog zichtbaar. De oude kerk van vóór 1847 is in 1718 inwendig verfraaid. In 1737
ontving de gemeente vier zilveren bekers en twee schotels ten geschenke, om deze
bij het Heilig Avondmaal te gebruiken.
De toren, die thans op de kerk is, was vroeger eene gansch andere; van 1555 tot
1763 en na de verbouwing in dit jaar stond er een op met eene spits, waarop een
fraaie koepel rustte, in de gedaante van eene peer. Hij was voorzien van eene
klok en een uurwerk.
Doch in 't jaar 1811 werd de spits afgebroken om den tooren voor den
telegraafdienst te kunnen gebruiken. Door deze verandering leed het gebouw zeer,
zoodat men naderhand verplicht was tot het bouwen van een geheel nieuwen toren
over te gaan, wat in 1818 geschiedde.
Omdat hij echter in 1893 wederom niet in al te besten toestand verkeerde, is door
den heer H.B. Veenenbos, Architect te Sliedrecht, een plan ontworpen door eenen
nieuwen toren. Den 19e Augustus Had de inschrijving plaats, waarvoor een drietal
biljetten was ingeleverd. Het werk werd aan den minsten inschrijver, den Heer L.
Korteweg gegund voor de som van f. 2055,--. Den 16den Jan. 1894 kwam er ook een
nieuwe klok in. Hij draagt het randschrift: "In nagedachtenis van A. van Weel Dz.,
en Mr. D. van Weel, Burgemeesters van Ooltgensplaat is deze klok door Mr. A.J.C.
van Weel geschonken aan deze gemeente onder het bestuur van P. van Weel G.Gz. als
Burgemeester 1893. Heiligerlee 1893. Gegoten door A.H. en W.J. van Bergen. Het
torentje op de thans aanwezige kerk is er een met een spits, eenvoudig en net.
Bij de kerk ligt het kerkhof, in 1840 afgesloten met een gewoon ijzeren hek,
tusschen twee palen, waarvan op den eenen staat: Adam, en op den anderen: Christus,
ons alzoo heenwijzend naar het woord van den Apostel Paulus: "Want indien door
de misdaad van eenen de dood geheerscht heeft door dien eenen, veel meer zullen
degenen, die den overvloed der genade en der gave der rechtvaardigheid ontvangen,
in het leven heerschen door dien eenen, namelijk Jezus Christus; zoo dan, gelijk
door ééne misdaad de schuld gekomen is over alle menschen tot verdoemenis, alzoo
ook door ééne rechtvaardigheid komt de genade over alle menschen tot
rechtvaardigmaking des levens; want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien eenen
mensch velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzoo zullen ook door de
gehoorzaamheid van éénen velen tot rechtvaardigen gesteld worden.
Gaan we even de begraafplaats op, dan vinden wij aan de linkerzij een perk
beplant met boomen. 't Is de vroegere begraafplaats der Roomsch Katholieken, die
daarvan gebruik maakten, tot zij eene afzonderlijke begraafplaats verkregen bij
hunne kerk te Achthuizen; - verder doorgaande zien wij aan de rechterhand dat
gedeelte waar voorname burgers worden begraven, - en treft onder de verschillende
grafsteenen, die er liggen, de grafkelder van de familie Van Weel ons oog, -
terwijl deze nog voorzien is van een kleine tombe, waarop te lezen staat: "Hulde
aan Mr. D. van Weel Burgemeester van de Gemeente Ooltgensplaat 1856 - 1886; door
de leden der gemeenteraad Aug. 1886". Deze heer Van Weel, die ongehuwd was,
besprak bij uitersten wil aan de gemeente eene som van f. 25.000,-- als fonds
voor de openbare bewaarschool, benevens een perceel tuingrond achter die school
gelegen, voor speelplaats der kinderen, voorts aan den algemeenen Armen van
Ooltgensplaat gelijke som van f. 25000,-- onder voorwaarde dat deze moest worden
ingeschreven op een der grootboeken van de Nederlandsche Schuld, alsmede het
prachtige, ruime en wel ingerichte huis aan de Voorstraat, dienende voor Docters-
of Artswoning, het laatste met de uitdrukkelijke bepaling, dat dit pand bij
afzonderlijke rekening beheerd zal worden door het algemeen armbestuur van
Ooltgensplaat, dat aan den Gemeenteraad jaarlijks rekening en verantwoording
moet doen, - welke rekening jaarlijks in afschrift aan heren gedeputeerde staten
van Zuid-Holland moet worden medegedeeld; en dat de zuivere inkomsten van dat
huis, waarvan de arts huur moet betalen, telken jaare op den 1sten Jan. zullen
worden verdeeld en uitgereikt voor een derde aan arme inwoners van Ooltgensplaat,
zonder verschil van geloofsbelijdenis en voor tweederde aan den pastoor te
Achthuizen, om door hem mede aan en onder zijn arme parochianen te word en
verdeeld en uitgereikt, alles als buitengewone Nieuwjaarsgift.
Aan en in den speeltuin van de bewaarschool liet de heer Mr. A.J.C. van Weel een
geheel ijzeren hek maken en eene overdekte speelplaats bouwen; - zoowel hierdoor
als door de keurige beplanting, ziet deze tuin er zeer net en vroolijk uit.
De predikantswoning stond vroeger aan den Kerkring en werd voor dat doel
aangekocht in 1665, doch de overstroomingen van 1682, 1716, 1718 maakten de
bewoning onmogelijk, zoodat de kerkeraad een ander huis aanwees aan de
Voorstraat.
De tegenwoordige pastorie op den hoek van de Voorstraat ziet er net uit. Het
werd in 1758 aangekocht.
Het Weeshuis, gebouwd aan het Weespad, behoorde oudtijs aan de Heerlijkheid van
St. Adolfsland en diende tot opneming zoowel van wezen uit Ooltgensplaat als van
Den Bommel. Thans behoort het aan den Grooten of Algemeenen Armen d.i. aan het
Burgerlijk Armbestuur. Als Weeshuis is het niet meer in gebruik, want het wordt
bewoond door particulieren. Sinds 1892 is eene zaal ingeruimd voor ziekenzaal
met kribben en toebehooren.
Het Dorp bezit nu een bestedelingenhuis voor de weezen, waar echter ook een vader
en eene moeder hunne functiën vervullen. In den voorgevel staat een steen met
opschrift: "Anno Weeshuis 1737". Hoewel dit jaartal 1737 er op staat, mag men
daaruit echter geene andere gevolgtrekking maken, dan deze, dat het in dat jaar
als weeshuis is in gebruik genomen; vóór 1737 was het gebouw er al als gasthuis,
maar in dit jaar is het aanmerkelijk vergroot en verbeterd, en daardoor tot het
bewuste doel ingericht. In 1731 werd het huis door een persoon, die onbekend
wenschte te blijven, ten behoeve der armen van de Heerlijkheid, geschonken,
en bij besluit van Schout en Schepenen op 30 Mei 1737 tot Weeshuis bestemd.
In 1828 werd het gesticht opgeheven, omdat de noodige fondsen ontbraken en
werd het in 1832 tot eene Kazerne ingericht voor het garnizoen te Ooltgensplaat,
en in 1843 dinde het als huisvesting voor een detachement van 12 personen,
benevens één sergeant, één korporaal, één kanonnier, en één conduscteur met zijn
gezin, terwijl ook nog eenige behoeftige ingezetenen er hun intrek hadden.
Aan de Voorstraat vinden wij ook nog de kapitale en welingerichte woning van den
Arts te Ooltgensplaat, waarvan hiervoren melding is gemaakt; voorts een huis met
het jaartal 1599, en het opschrift "in de patiente" en op den Molendijk een huis
met het jaartal 1610, en het opschrift "in de Fortuijn". De haven van
Ooltgensplaat is altijd nog al goed geweest, en was vroeger voorzien van een
Hoofd met paalwerk; ook had zij eene spui, om haar op behoorlijke diepte te kunnen
houden. Door den loop der tijden, het geweld van het water en 't ijs, was het
havenhoofd in 1828 bijna geheel vernield. Omdat de Gemeente niet in staat was om
uit eigen middelen het hoofd in eenen goede staat te brengen, wendde men zich
tot de Regeering, met het gunstig gevolg, dat zij wilde ondersteunen. In 1829
werd van wege het Rijk het havenhoofd gelegd, bij aanbesteeding voor eene som
van 32000 gld. Het bestond uit eenen geheeelen rijzen dam van 140 el lang, 14 el
breed boven den gewonen vloed en gedekt met Doornikschen steen, terwijl aan de
havenzijde paalwerk en gordingen waren geslagen. De kosten werden door het rijk
gedragen, op voorwaarde echter, dat de Gemeente aan de Provincie eene som van
f. 200,-- zou contribueeren. Omdat het Hoofd gelegen is op eene plaats, waar een
baken hoogst noodig was om verband met de veiligheid op Haringvliet en Hellegat
enz., heeft men reeds op den 10den Maart 1819 eenen lantaarn geplaats met
argantische lampen en parabolisch licht. In het jaar 1840 is deze lantaarn, met
het verlichtingstoestel geheel vernieuwd en meer binnenwaarts geplaatst. Den
4 den Dec. 1868 is het andermaal verplaatst en aangestoken aan den zuidkant van
de haven, aan den Oostkant van het Fort Prins Frederik, ook gedaan voor rekening
van het Departement van Marine. De haven onderging in 1841 nog verbetering
doorgraving van een rietgorsje en door wegneming van kromten. Thans is zij voor
het binnenkomen van schepen wel geschikt. Van Ooltgensplaat is er een veer naar
Willemstad, Dinteloord en Numansdorp. De beiede eerste veren zijn particulier,
het laatste is van de Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen. Omdat men wel aan
het veer te Buitensluis passagiers mag brengen, maar dit niet door de veerlui
van Ooltgensplaat mag plaats hebben noch door die van de Willemstad, maar omdat
dit alleen door de veerschippers van Buitensluis mag geschieden, is door
belanghebbenden wel eens een request gezonden naar den Minister van Waterstaat,
om over deze ongelegendheid te klagen. In den winter bij ijsgang is de overtocht,
naar men beweert, voor passagiers te gemakkelijkst over Ooltgensplaat met de
ijsschuit, echter niet het aangenaamst, dewijl dit dan in een open ijsvlet moet
geschieden, terwijl dit ook niet altijd zonder gevaar is, getuige b.v. een
overtocht bij ijsgang van een passagier van Dinteloord naar Ooltgensplaat in den
winter van 1895, die ruim 13 uren op het water doorbracht, een zeer verkleumd,
bijna zonder levensgeesten tusschen Ooltgensplaat en Den Bommel aan land kwam.
Wandelen we de haven langs, dan komen we bij het Fort Prins Frederik. De
artillerieloods en het meetstation voorbij de zeer nette woningen der opzichter
en andere geëmploijeerden, gaan we de groote houten brug over, die over de breede
gracht geslagen is, en loopen door een kleinen tunnel, met ontzaglijk zware
deuren, die toegang geven tot het Fort, en zien het voor ons in zijn gansche
uitgestrektheid. Oh, neen. We zien slechts kamers en nog eens kamers en wallen.
Om alles nauwkeurig te bezien, zoudt ge er menig uur in moeten doorbrengen.
Ge zoudt dan de wallen en de kanonnen nader in oogenschouw nemen, de waarde der
vele kogels kunnen onderzoeken, dan zoudt ge kunnen nagaan hoeveel duizenden
schats zulke verdedigingswerken hebben gekost en nog kosten. Dat het Fort met
de collega's op den anderen oever van 't Volkerak een tijd van rust genieten,
is eene reden tot dankbaarheid, maar ze herinneren ons toch een het woord: Wilt
ge vrede, bereidt U dan ten oorlog. Dit Fort en die aan den overkant bestrijken
het geheele vaarwater tusschen Overflakkee en den Noord-Brabantschen wal, en
kunnen mitsdien de scheepvaart aldaar geheel beheerschen. De geschiedenis van
Ooltgensplaat als Fortificatie, als Forteres, als verdedigingswerk is zeer
belangrijk. Uit de kohieren van de tienden en uit de dorpsresolutieboeken blijkt,
dat Ooltgensplaat weleer een Forteres is geweest, gelegen in vesten en voorzien
van palissaden en poorten, opgericht in den "Spaanschen tijd", later weer
vervallen en dat omtrent het jaar 1600 eene schans met bekwaam bolwerk bestond,
tot dekking van de vaart der Provincie. In de kohieren der tienden en in die
van de dijken en gorzen leest men van de vesten van Ooltgensplaat, van het
bolwerk en van de Molenpoort, van welke men den voet nog als overblijfsel
meende gevonden te hebben in den tuin, die bij het molenhuis gelegen was. Gaat
men de resolutieboeken van het Dorp na voer de jaren 1593 tot 1682, dan vindt
men daarin besluiten over den torenwachter, het sluiten der poorten het Fort
aan de Galathee, het onderhoud van wachthuizen en palissaden, het wachthuis
van Den Bommel, het onderhoud der twee redoutes in Ooltgensplaat, van ééne
aan de Galathee, en van het bolwerk aan den dijk van den Weipolder, later de
Schans genaamd. Deze oude Forteres is waarschijnlijk in verval geraakt,
nadeat Willemstad door Willem I tot eene vesting was aangelegd.
In 1792, toen de Franschen ons Vaderland bedreigden en Willemstad door hen
belegerd werd, heeft men te Ooltgensplaat, aan den Oostenlijken punt van den
Weipolder eene batterij gelegd, voorzien van zwaar geschut om den vijand op den
tegenoverliggenden over te bestoken met dit gelukkig gevolg, dat de Franschen
hunne batterij verlieten en kort daarop het beleg voor de Willemstad opbraken,
echter ook ten gevolge van de moedige verdediging door Van Boetzelaar, die den
trotschen woordde (1 - 16 maart 1793). De genoemde batterij lag op dezelfde
plaats, waar ten tijde van den strijd tegen Spanje ook eene batterij gelegen
heeft, die toen De Schans werd genoemd. In den zomer van 1751 deden de
Watergeuzen te dezer plaatse eenen aanval, bij welken een Spaansche hopman
sneuvelde. In later tijd, toen ons Vaderland, tot een Koninkrijk was
verheven, onder het bestuur van Lodewijk Napoleon, broeder des keizers werd
Ooltgensplaat gekozen als punt van retraite voor de bezetting van dit eiland en
van Hellevoetsluis. Ten gevolge van dit besluit werde de Plaat weder omgeven
door eene vest, die aan de landzijde gedekt werd, door 2 kleine batterijen op den
Dorpsdijk en den Molendijk, en door ééne groote aan den Weipolder om de rivier
te bestrijken. In 1811 werden er nog drie redoutes aangelegd'; No. 1 aan den dijk
van den Weipolder, voorzien van negen metalen stukken 24 pond; No. 2 aan den
Oudelandschen dijk met vier zulke stukken een houwwitser, en No. 3 aan den
Dorpsdijk met negen stukken van hetzelfde kaliber. Aan den Langen Weg was nog
eene batterij met twee metalen en 2 ijzeren stukken 24 pond. Onder het keizerlijk
bewind van Napoleon I heeft men bij het havenhoofd een Fort gebouwd, toen
Duquesne geheten, thans Prins Frederik, dat met de Forten De Ruiter en De Hel,
bij Heiningen en Willemstad gelegen, het geheele Volkerak bestrijkt met
't aanliggende water. Tegen het einde van 1813 voerde het bevel over het Fort
de Generaal Rostolland. Dat dit voor Europa zoo belangrijke, dit voor Nederland
zoo gelukkige jaar duizenden deed juichen over de verlossing uit de hand des
dwingelands, begrijpt ieder, die met de historie van ons Vaderland maar
eenigszins bekend is. De omwenteling in Den Haag en Amsterdam begonnen, deed de
harten op dit eiland popelen van vreugd, en met heimwee uitzien naar het uur,
dat ook hun banden zouden worden geslaakt en het geliefd Oranje - Boven weer
uit volle borst als eene stemme veler wateren klinken kon van Oost tot West.
De laatste dagen van November en de eerste van December waren zeer ernstig voor
de inwoners van de Plaat. Generaal Rostolland wist, wat er in de hof- en de
hoofdstad was geschied; wist, wat er gistte en broedde in de harten der
Flakkeesche inwoners, en voorziende, dat ook op dit Eiland de fakkel der
omwenteling zou ontstoken worden, had hij het geheele Fort tot krachtige
verdediging gebracht en voor eenen geruimen tijd van genoegzamen leeftocht
voorzien. En wat hij vermoedde, geschiedde ook.
De Hollandsche driekleur liet men weer wapperen en nog frisch van kleur
ontplooiden zich allerwege hare banen. Oranjelinten en strikken tooiden ouden
en jongen, grijsaards en knapen; maar ze waren ook tevens de bewijzen van
ontrouw aan Napoleon, van verzet tegen den gehaten Franschman en den 21sten
November verklaarde de Generaal het eiland Goedereede en Overflakkee in staat
van beleg, wegens het verzet wegens rebellie tegen 't wettig gezag. Bij deze
afkondiging was gevoegd een scherpe bedreiging tegen elk, die den moed zou
toonen, eenige oproerige daad te willen verrichten of eenige oproerleus zou
willen aanheffen. Dat in Ooltgensplaat de burgerij zeer ongerust was bij de
toebereidselen, die op het fort voor de verdediging gemaakt waren, is natuurlijk.
Vele ingezetenen namen de vlucht naar andere dorpen. Tot overmaat van smart,
verbreidde zich het gerucht, dat de dijken zouden doorgestoken worden en de
sluizen opengezet, om alzoo het eiland te doen overstroomen. Doch juist op den
daarvoor vastgestelden datum, op 4 December, terwijl allen in duizend zorgen
en vreezen het noodlottige oogenblik verbeidden, waarin de wateren zouden
overstroomen, zag men op het Fort de Hollandsche vlag wapperen. Geen vreeze
meer maar vreugde; geen donkere toekomst meer, maar een hoopvol verschiet.
Wie waren de moedigen, die zich zoo' n feit hadden durven onderwinden? Eenige
kustkanoniers, geleid door den dapperen Korporaal Laurens van der Helm, die na
den Maire gehoord te hebben, nl. den heer Johannes van Putten, en eenige
voorname burgers, het Fort hadden overrompeld. Volgens bekomen bevelen, moesten
de kanoniers den 4den Dec. een detachement leveren, om de stukken in het Fort
in gereedheid te brengen, om die op den 5den Dec. een detachement leveren, om
de stukken in het Fort in gereedheid te brengen, om die op den 5den Dec. ter
eere van den Keizer, af te vuren. Deze manschappen marcheerden op den genoemden
dag des morgens te 10 uur, ongewapend naar het Fort,
waar een luitenant en 26 Fransche mariniers de wacht hadden. Aan de brug gekomen,
voegden zich ongemerkt eenige burgers, onder wie ook Klaas de Vos zich bevond,
bij hen, zoodat hun gezelschap 22 manschappen telde. De brug over en het wachthuis
in, de geweren grijpen, was het werk van een oogenblik. De wacht wordt gevangen
genomen, en ook de Generaal, die zich op dat oogenblik juist op het Fort bevindt.
De overige manschappen geven zich over, na het lossen van eenige schoten. De
moedige Vos klimt langs schietgaten en muren naar den toren, maakt de jas los,
trekt er de daar verborgen driekleur van onder uit, en laat haar vroolijk
wapperen van den top. Het kanon buldert, en het sein is gegeven, en Ooltgensplaat
weet, dat de verlossing gekomen is. Nochtans was niet alle gevaar geweken. De
franschen waren nog meester van het Dorp, van de redoutes en de batterijen. Doche
en gedeelte der vijanden, namenlijk de Compagnie Etrangérs, meest Pruisen onder
geleide van hunnen sergeant Lindaw met nog 25 kustkanoniers, liep tot de onzen
over. De kanoniers hadden met de Etrangérs afgesproken, dat deze de Fransche
officieren en de manschappen bij de overrompeling van het Fort gevangen zouden
nemen. Zij schijnen daartoe zeker geen kans gezien te hebben, althans zij liepen
tot de bezetting van het Fort over. Door den haast, waarmede dit geschiedde den
door de verwarring losten zij hunnen geweren, met het noodlottig gevolg, dat van
de drie vrouwen, die naar de overrompeling van het Fort stonden te kijken, de
middelste eene vrouw van eenen kustkanonier doodelijk in de borst werd getroffen,
en stervend nederzeeg. Doordat de Pruisen aan onze zijde waren gekomen en van
de Franschen afgevallen, bleven er aan dei zijde nog een honderd over, een
zestigtal Fransche mariniers, 24 kanoniers met 10 tot 12 officieren. Terstond
liet de Kommandant uit het park van de mobiele batterij drie stuken geschut en
een houwitser op de Voorstraat slepen, laden en in carré opstellen. Den burgers
werd gelast in hunne woningen te blijven, op straffe van te
zullen worden neergeschoten, en de overgebleven bezetting hield met geladen
geweren in haar carré haar verblijf. Omstreeks 3 uur in den middag eischte Faubin,
de Kommandant een wagen met twee paarden, om een luitenant der Genie en den
Commissaris van politie naar Oude-Tonge te rijden. De Maire doorzag het plan;
Faubin wilde nl. naar Oude-Tonge zenden om van daar hulp in te roepen uit Bergen
op Zoom, om alzoo den tegenstand den kop te kunnen indrukken en het verloren
terrein weer te herwinnen. Den luitenant en den Commissaris werd het gevraagde
niet geweigerd; dit zou achterdocht gewekt hebben en onrust, maar tevens bewerkte
de Miare, dat Jacob van Overwater, de molenaar van Ooltgensplaat, ook naar
Oude-Tonge zou rijden, zoo, dat hij er nog eer was dan de genoemde heeren. Deze
snelde naar het dorp heen en was er reeds voor de Franschen, maakte daar het deel
van de belangrijke zending bekend, en drong er op aan, dat de overtocht hun belet
werd en zij zouden worden gevangen genomen, wat ook geschiedde. Nog was aan de
hoop der benarde Franschen de bodem niet ingeslagen. Er naderde omtrent 4 uur een
schip met verstreking uit Willemstad. Om de bezetting op het Fort te misleiden,
had het vaartuig de Hollandsche vlag in top, doch de list mislukte. De dappere
Van der Helm brandde er fiks op los, en van de 96 koppen kwamen er slechts 66 in
't Dorp, die zich nu bij de gewapende Franschen in het Carré voegden. De andere
30 lagen gedood of gekwetst op het schip. Den volgenden morgen ten acht uur
eischte de bezetting van het Fort de overgave van het Dorp. De Kommandant weigerde
naar de voorslagen te luisteren, doch na eenige vergeersche zendingen van den
Maire en den Franschen Kapitein, en na het houden van eenen krijsraad, begon de
Kommandant het gevaarlijke van zijn toestand meer en meer in te zien. In dien
tusschentijd van beraad vond de Maire gelegenheid om aan de waakzaamheid van den
Komandant te ontsnappen. Met levensgevaar drong hij tusschen de redoutes
No. 1 en 2 door, uit welke de vijand op hem vuurde, geraakte
behouden op eene, hem destijds toebehoorende, bouwwoning, en vond daar den meer
genoemde J. Overwater en ook den Heer J. van Rossum uit Dirksland, met nog ruim
400 burgers, bereid om den aanslag tot een goed einde te brengen. Men verzocht
de Maire te beproeven om binnen het Fort te geraken en bereidvaardig nam hij
dezen gevaarlijken tocht aan, vergezeld van den heer J. van Overwater. Na veel
gevaren te hebben doorstaan, die hun niet slechts van den vijand in de redoute
No. 1, maar ook van de zijde van het Fort plaats had, vermeesterden de burgers
de redoute No. 2, en ook met behulp van eenige kanoniers No. 3. De Franschen
verlieten Ooltgensplaat, maar hielden hun gegeven woord niet. De geweren der
kustkanoniers werden onbruikbaar gemaakt, even als de kanonne; en de kassen der
ontvangers met eene waarde van 15 à 16 duizend gulden geleegd. Zulke schending
van de overeengekomen voorwaarden deede de woede van de bezetting ten top stijgen
en zij hielden nu den Generaal Rostolland gevangen tot 3 December, toen hij aan
den Heer Anthonisse, Provoost-Generaal werd overgegeven. De victorie was behaald
en de gehate Franschman verdwenen, en de rust keerde weder, en ouden en jongen
dankten Hem, die hun had bevrijd. Aan de heeren J. van Putten, J. Overwater, J.
van Rossum, en F. Boois, werd in naam van Zijne Koninklijke Hoogheid een zilveren
gedenkpenning uitgereikt. Op de eene zijde staat: "Voor Moed en Vaderlandsliefde",
op de ander zijde: Duquesne 4 Dec. 1813. In Flakkee's Maandblad tot Nut van
't Algemeen, voor de maand Jan. in 't jaar 1821 lezen we onder Nieutijdingen:
"Ooltgensplaat den 5den Dec. 1820. Daar de verlossing van de Fransche
overheersching in den jare 1813 voor dit eiland en vooral voor deze plaatselijke
regeering vastgesteld, om deze gebeurtenis jaarlijks op den 5den December plechtig
te gedenken. Tengevolge dezer resolutie vierden wij dan ook op heden dien gedenkdag,
door het uitsteken van vlaggen en andere gepaste vreugde bedrijven niet alleen,
maar vereenigde zich ook de Gemeente des avonds godsdientiglijk,
en deed onze leraar eene allessints op die plechtigheid toepasselijke leerreden,
naar aanleiding van Hosca 11 vers 8 en 9, terwijl na het eindigen der
godsdienstoefening de aanzienlijksten der Inwoners dezer plaats, het overige
van den dag onderling in gepast vreugde hebben doorgebracht".
Dat 5 Dec. voor Ooltgensplaat nu nog eene herinneringsdag is, meenen wij in
twijfel te moeten trekken. In den Oostenlijken muur van het hotel Hobbel op de
Kaai vindt men nog een kanonskogel, bij de inneming van het Fort in 1813 daaruit
afgeschoten. In het jaar 1883 is het Fort aanmerkelijk verbouwd en zeer versterkt,
en van aarden bedekkingen voorzien, gelijk ook in 1887 de redoutes No. 1, 2 en 3
aanmerkelijk zijn verstrekt, van steenen gebouwen met aarden bedekkingen voorzien,
terwijl tevens de wallen rond het dorp opgehoogd en verbeterd worden. We verlaten
Ooltgensplaat en herinneren u er nog aan, dat voor het jaar 1598 hier eene
rederijkerskamer heeft, bestaan onder den naam van Polderbloemen. Het request,
dat op dit feit wijst, dagteekent van den 30sten Sept. En strekte om van Schout
en Schepen uit de "dorpskas" terug te ontvangen de onkosten, die door hen gemaakt
waren bij het geven van tooneelvertooningen op de kermis, omdat de rederijkerskamer
door de onrust der tijden was vervallen. Het verzoek werd toegestaan en gegeven
eene som van ruim 8 ponden Vlaamsch of 50 gulden. Onze weg leidt ons naar het
gehucht Achhuizen, gelegen in den polder de Galathee, aan Den Bommelschendijk,
waar een R.K. kerk is gebouwd, met woning voor den pastoor, een liefdegesticht
met school. De parochie van Ooltgensplaat bevat de beide burgerlijke Gemeente
Ooltgensplaat en Den Bommel en is onder goedkeuring van Z.M. Willem II door den
Aartspriester van Holland en Zeeland P.A. Kervel in 1845 gesticht. Tot die
stichting hebben vooral bijgedragen de heer P. Jacobs, J. Jacobs, P. Kamoen en
J. van Bavel, die zich herhaardelijk tot de kerkelijke overheid gewend hebben
met de bede om hulp voor Katholieke bevolking van Achthuizen, wijl de afstand
van Oude-Tonge groot was en de wegen slecht. Gaarne verleende de Aartspriester
gehoor aan het dringend verzoek, doch men stond voor het moeilijk geval, dat de
bevolking niet kon, vermocht de liefddadigheid der Katholieken van de Hollandsche
Missie. Op 3 Juni 1845 werd de Weleerwaarde Heer H. van Lueenen Zew. in de
noodkerk de afkondiging gedaan van de scheiding van Oude-Tonge
en van de grenzen der parochie. Reeds in het najaar is men begonnen met den bouw
der kerk, die in 1847 voltooid is. Op 9 Dec. 1847 heeft de Aartspriester J.A.
van der Haagen de nieuwe kerk ingewijd onder inroeping van de voorspraak der
Allerheiligste Maagd Maria onder wier bescherming zij gesteld is onder den titel
van onze Lieve Vrouwe Hemelvaart. Een nette laan, tusschen twee doornen heggen
leidt naar 't kerkje, dat in eenvoudige netheid is opgebouwd; ten Oosten ervan
ligt 't kerkhof; ten Westen staat aan de kerk aangebouwd, de woning van den
pastoor. Een groote tuin met plantsoen verhoogt, vooral als alles in bloei staat,
in niet geringe mate de landelijke schoonheid van het geheel. Dicht bij de kerk
staat het liefdegesticht, in 1865 opgericht, onder goedkeuring van Z. Doorl.
Hoogwaardigheid G.P. Hilmer, Bisschop van Haarlem, door L. Hezeman, pastoor der
parochie. Het staat onder het bestuur der Eerwaarde Zusters Francicanessen van
St. Lucia te Rotterdam, en is gewijd aan St. Jozef, wiens beeld in den gevel staat.
Het gesticht heeft het geven van onderwijs ten doel; er is eene bewaarschool en
eene lagere school, ook eene naaischool. Zelfs niet-Katholieke kinderen bezoeken
de school en profiteren van 't onderwijs. Het gebouw ziet er zoo van binnen als
van buiten, eenvoudig en net uit".
einde tekst
|