De officiële lezing zoals die onderwezen wordt in ons onderwijssysteem, gelieve, via bovenstaande link over de opgravingen, de bevindingen van deze opgravingen in te zien.


W i k i p e d i a: Dorestad

Wijk bij Duurstede

Het grondgebied van de gemeente Wijk bij Duurstede was al in de bronstijd bewoond, en misschien nog wel eerder.

Niet lang na de jaartelling werd hier door de Romeinen een castellum (fort) gebouwd waarin militairen waren gelegerd die de grens van het rijk tegen invallen van de Germanen moesten verdedigen. Die grens werd in deze streek gevormd door de Kromme Rijn, die toen belangrijker was dan de Lek. Het is mogelijk dat het fort Levefanum heette, een naam die voorkomt op een Romeinse reiskaart.

Nadat de Romeinen na ca. 400 de verdediging van de grens hadden opgegeven, kwam het rivierengebied onder invloed van de Friezen. Deze werden rond 700 verdreven door de steeds machtiger wordende Frankische koningen. Het voormalige fort - dat nu castrum werd genoemd - werd waarschijnlijk koninklijk goed. Hoewel het vervallen was, bood het bescherming en daarom werd de eerste kerk van Dorestad binnen de muren ervan gebouwd. Deze kerk is met name bekend, hij werd in de volkstaal Upkirika (Bovenkerk) genoemd. De kerk met enkele goederen werd in 777 door koning Karel de Grote aan de kerk van Utrecht geschonken. Vermoedelijk was binnen het castrum ook de koninklijke munt gevestigd.

Vanuit dit centrum begon Dorestad zich in westelijke en noordelijke richting langs de linkeroever van de Rijn en in mindere mate langs de rechteroever van de Lek uit te breiden. De nederzetting besloeg rond 800 een langgerekt gebied dat 2 à 3 km lang en plaatselijk 500 meter breed was. Zij had handelscontacten met de meest belangrijke havens in Europa; de scheepvaartroutes liepen over de Kromme Rijn naar Utrecht en vandaar westwaarts of noordwaarts naar zee. We weten dat Dorestad tot in Zweden bekend was. Deze faam leidde er echter ook toe, dat de aandacht van de Noormannen op de rijkdommen van de nederzetting werd gevestigd. Gedurende de 9de eeuw werd Dorestad verschillende malen door hen geplunderd en na de laatste overval in 863 verloor de plaats snel aan betekenis. De invallen van de Noormannen konden plaatsvinden door het verval van het Karolingische keizerrijk; door deze politieke desintegratie werd Dorestad bovendien losgemaakt uit het Rijnland, dat als belangrijk economisch achterland had gefungeerd.

Verder nam Utrecht, dat als bisschopsstad een bestuurlijk centrum werd, geleidelijk een groot deel van de handelsactiviteiten van Dorestad over. Het is niet zeker, dat het verschuiven van de beddingen van Rijn en Lek mede de ondergang van Dorestad heeft veroorzaakt; mogelijk is het oudste centrum met het castrum pas later door erosie weggevaagd.

Intussen bleef ter plaatse wel bewoning, maar nu in de vorm van een agrarische nederzetting zoals er in Europa zoveel waren. Deze lag waarschijnlijk in het gebied juist ten noorden van de latere stad, onder meer langs de Steenstraat en de Hoogstraat. Zij werd Wijk genoemd, een naam waarmee mogelijk in de 9de eeuw het noordelijke handelskwartier van Dorestad werd aangeduid. Aan de Steenstraat werd de eerste kerk van Wijk gebouwd, met daaromheen een tamelijk grote begraafplaats. In het jaar 1001 schonk de keizer zijn hof te Wijk aan de aartsbisschop van Keulen, die enkele jaren later van gravin Adela ook de kerk aan de Steenstraat kocht. In 1019 schonk de aartsbisschop al deze goederen aan de door hem gestichte abdij van Deutz aan de Rijn tegenover Keulen, die daarmee het gehele voormalig koninklijk domein in Dorestad/Wijk in handen had. De hof van de abdij stond mogelijk aan de kruising van een noord-zuidweg (Hoogstraat/Voorstraat) en een oost-westweg (Boomgaardstraat) ter plaatse van de Nederhof; mogelijk werd die naam toen al gebruikt.

Wijk werd een gedeelte van Gelre toen de abdij het dorp in 1256 voor 400 marken aan graaf Otto II verkocht. Op 12 maart 1300 verleende Gijsbrecht van Abcoude, leenheer van de graaf, aan Wijk stadsrechten, ongeveer 25 jaar nadat zijn vader Zweder van Abcoude de donjon (woontoren) van het kasteel Duurstede langs de afgedamde Kromme Rijn had gebouwd. Het stadje was in zijn eerste uitleg klein en besloeg in oost-west richting alleen het gebied tussen Mazijk en Achterstraat. Maar het werd al in het midden van de veertiende eeuw tot aan de Lek uitgebreid met het zandige gebied dat het Oever, die Arke of Nijepoort (nieuwstad) werd genoemd. Snel daarna kwam de ommuring tot stand. De aanspraken die de bisschop op Wijk had, leidden er onder meer toe, dat hij de stad van 1410-1412 bezet hield. Jacob van Gaasbeek was de laatste afstammeling van de familie van Abcoude die zich heer van Wijk kon noemen. Na zijn overlijden in 1459 werd de stad een deel van het Sticht van de bisschop; het kreeg daardoor ook een vertegenwoordiging in de geleidelijk aan invloed winnende Staten van Utrecht. Bisschop David van Bourgondië, die behoorde tot de belangrijkste families van Europa, koos dadelijk na zijn wijding het kasteel tot zijn residentie, waartoe hij het uitbouwde tot een machtige vesting. De rijke hofhouding op het kasteel had een gunstige uitwerking op de economie van de stad als geheel. Het is ook in deze tijd dat de naam van de stad wordt zoals we die nu kennen: achter het woord Wijk werd voortaan bij Duurstede geschreven.

In 1580 kwam aan de macht van de bisschoppen een eind en de welvaart van de stad verminderde. Wel was Wijk toen een complete stedelijke samenleving; met iets als meer dan 2000 inwoners had zij o.a. een eigen rechtbank, een gasthuis, een klooster, een Latijnse school, gilden, een bank van lening, een koren- en een watermolen en een rederijkerskamer die op de jaarmarkt toneelspelen opvoerde. De teruglopende welvaart had tot gevolg dat er in de 17de eeuw weinig woonhuizen werden vernieuwd, waardoor een redelijk aantal huizen in Wijk thans nog gedeeltelijk uit de 16de eeuw stamt.

De stad kreeg in de jaren 1783-1787 landelijke bekendheid vanwege haar verzet tegen het officiële provinciebestuur. De gebeurtenissen in deze tijd zijn mogelijk mede de oorzaak van de nog wel gehoorde bewering dat Wijk als vrijstad burgers van minder allooi aangetrokken zou hebben. Deze verklaring behoort echter tot de folklore van deze streek. Wijk is nooit en vrijstad geweest en een bepaalde mate van armoede in de vorige en het begin van deze eeuw werd eerder veroorzaakt door het ontbreken van voldoende werkgelegenheid.




De molen van Ruijsdael