Minder darmen, meer mens

Een beest met (nog) vrij kleine hersenen moet gemakkelijk in staat zijn geweest om dat eiwitrijke dieet te pakken te krijgen, dat bovendien een aantal voor de breinontwikkeling onontbeerlijke stoffen moet hebben bevat, zoals essentiële omega-3-vetzuren. Die komen vooral voor in zeevoedsel en misschien niet toevallig in moedermelk. Op hun hurken gezeten zouden de mensachtigen in de mangrovebossen, langs de rivieroevers en langs de stranden van de Oost-Afrikaanse kust zonder al te veel moeite oesters, slakken, kwallen en vissen verzameld kunnen hebben. Daarvoor hoefde je niet snel en behendig te zijn. Pas later in de evolutie van de mens, toen de (sociale) intelligentie al behoorlijk was toegenomen, werd de jacht steeds belangrijker.

Er zijn ook manieren om het spijsverteringskanaal te ontzien, en de hersencellen meer tot ontwikkeling kunnen komen: het voedsel laten fermenteren, het voedsel te marineren en door het te koken. In West-Afrika stopt de lokale bevolking dode olifantsnuitvissen met vele in een ton. Als door fermentatie het deksel eraf springt, zijn de walgelijk stinkende vissen klaar om te eten. Maar er zijn ook dieren die dat doen! Wanneer krokodillen een groot zoogdier hebben gevangen en de prooi niet klein krijgen, verstoppen ze hem onder water om te laten rotten. Na enkele dagen is de prooi te behappen. Met andere woorden: de krokodillen verplaatsen een aantal functies van hun spijsverteringskanaal naar buiten het lichaam. Marineren is een andere manier om de lange eiwit- en zetmeelmoleculen af te breken en dus gemakkelijker verteerbaar te maken, maar de algemeenste manier om taken van de ingewanden te externaliseren is koken, het verhitten van voedsel op vuur.

Onlangs heeft de antropoloog en mensapenkenner Richard Wrangham geopperd dat beheersing van het vuur en wie weet ook het koken, wel 1,8 miljoen jaar oud zou kunnen zijn. Al veel eerder hadden de socioloog Goudsblom en ook anderen de mogelijkheid opengehouden dat vuurbeheersing veel ouder is dan algemeen wordt aangenomen.

Geaccepteerd is dat 250.000 jaar geleden vuur wereldwijd werd gebruikt. De Homo Erectus, die zich ca. 500.000 jaar verspreidde over Oost-Azië (Peking-mens) kende mogelijk het vuur; de Vroege Neanderthalers (ca. 250.000 jaar geleden) gebruikten het vuur om hun de punten van hun speren te verharden. De taaie, tegen de koude bestendige Neanderthalers (ca.130.000 jaar geleden) jaagden in groepen op grote zoogdieren. Zij kenden het vuur en kookten. Op veel vindplaatsen werden sporen van vuur gevonden in de vorm van verkoolde botten en haardresten. Op de gure toendra van het Europa in de ijstijd, vooral tijdens de periode van hevige koude tussen 60.000 en 40.000 jaar geleden, was vuur belangrijk om te kunnen overleven. Het bood bescherming tegen al te lage temperaturen, hield plunderende roofdieren op een afstand en was nuttig voor het ontdooien van voedsel en voor het koken.

Maar er gaapt dus een enorme tijdsspanne tussen deze datering van vuurbeheersing door Wrangham en de orthodoxe opinie. Er zijn enkele zeer oude vindplaatsen (1,5 miljoen jaar) bekend, zoals te Koobi Fora in Kenia, die zouden kunnen wijzen op vuurgebruik, maar voor de meest archeologen zijn die omstreden.